Geaccrediteerde nascholing
Menu

‘Zullen we maar even een kathetertje achterlaten?’

7 december 2021 Morfouace, M, Geen reacties
Categorie: Blog

Vrijwel iedereen kent urineretentie als bijwerking van opiaten. Dit terwijl de definitie en incidentie hiervan schaars zijn en wisselend beschreven. De praktische benadering van deze potentiële bijwerking – het preventief plaatsen van een blaaskatheter – wisselt dan ook. Volgens een recent gepubliceerde prospectieve observationele studie is dit preventief plaatsen meestal niet nodig.1

De groep onderzocht de incidentie, risicofactoren en het moment van optreden van urineretentie tijdens intraveneus gebruik van opiaten bij kinderen (0-18 jaar) opgenomen in het Amsterdam UMC - locatie AMC. Geschikt voor inclusie waren patiënten die ten minste vier uren opiaten kregen (continu i.v. of via een PCA-systeem (patiënt- controlled analgesia) zonder relevante comorbiditeit en  comedicatie. Bij geïncludeerde patiënten werd vanaf het starten tot twaalf uur na het stoppen van de opiaten elke acht uur vastgelegd of zij wel of niet spontaan plasten. Was dit niet het geval, dan werd het blaasvolume met een bladderscan bepaald. Urineretentie werd gedefinieerd als acht uur niet plassen (of korter bij specifieke buikklachten) in combinatie met een vergroot blaasvolume. In geval van urineretentie werd nog 30 minuten actief aangezet tot plassen. Wanneer dit niet lukte, werd een blaaskatheter geplaatst.

De onderzoekers analyseerden 207 perioden van intraveneus opiaatgebruik, van gemiddeld 43 uur. De incidentie van urineretentie was 15%, significant hoger bij de patiënten die continu werden gesedeerd (44%) dan bij de niet continu gesedeerde patiënten (10%) (odds ratio 6,8; 95%-betrouwbaarheidsinterval 2,7-17,4). Het Number Needed to Treat voor gesedeerde patiënten is 2, voor niet-gesedeerde patiënten 11. Van de patiënten met urineretentie had minder dan de helft (45%) klachten van buikpijn of discomfort. Naast continue sedatie bleek ook het krijgen van minder vocht ten opzichte van de algemene norm een risicofactor voor urineretentie.

De incidentie van urineretentie bij niet-gesedeerde patiënten is laag. Het monitoren van urineretentie kan op een non-invasieve manier. Dit maakt het geoorloofd om niet-gesedeerde patiënten die intraveneus opiaten krijgen, niet preventief een blaaskatheter te geven wanneer de mictiefrequentie en het blaasvolume goed kunnen worden bijgehouden. Het enkel varen op klachten van buikpijn of discomfort lijkt onvoldoende om urineretentie te herkennen.

Literatuur

1. De Jong AC, Maaskant JM, Groen LA, et al. Monitoring of micturition and bladder volumes can replace routine indwelling urinary catheters in children receiving intravenous opioids: a prospective cohort study. Eur J Pediatr. 2021;180(1):47-56.