De fractie van stikstofmonoxide (no) in de uitgeademde lucht (FeNO) vertoont een significante, maar zwakke correlatie met de mate van inflammatie in bronchusslijmvliesbiopten. Het is dus een marker voor de mate van inflammatie, maar wel een onnauwkeurige. Op groepsniveau hebben kinderen met een hoog FeNO een verhoogde kans op een exacerbatie, maar individuele FeNO-waarden tonen volledige overlap tussen groepen patiënten die vervolgens wel of geen exacerbatie ontwikkelen. Een FeNO-meting kan dus bij individuele patiënten een exacerbatie niet voorspellen. In een Nederlandse studie leidde monitoring van FeNO bij kinderen met astma tot lagere FeNO-waarden en minder bronchiale hyperreactiviteit. Hoewel in de FeNO-groep minder exacerbaties voorkwamen, was het verschil met de gebruikelijke monitoringgroep niet significant. Tijdens het jaar dat het onderzoek duurde kregen veel kinderen (20%!) een prednisonkuur, wat voor Nederlandse begrippen veel is. Blijkbaar waren er veel kinderen met instabiel astma in dit onderzoek vertegenwoordigd. In andere studies met kinderen die tijdens behandeling met inhalatiesteroïden het gebruikelijke patroon laten zien van weinig exacerbaties, draagt het monitoren van FeNO niet bij aan een goede astmacontrole. Monitoring van FeNO heeft dus voor kinderen met stabiel, goed ingesteld astma geen meerwaarde.
Auteurs | Brand, Prof. dr. P.L.P. , |
---|---|
Rubriek | Voor en tegen |
Publicatie | 22 september 2008 |
Editie | Praktische Pediatrie - Jaargang 2 - editie 3 - Nummer 3 | Gastro-enterologie |